Neogotiek (terug)

Er zijn twee fasen te onderscheiden in de neogotiek : sinds ca. 1740 als begeleidend verschijnsel van de romantische beweging, met name in Engeland en begin 19e eeuw voortkomende uit de liefde voor het (door het middeleeuwse gildenwezen bevorderde) ambacht, echtheid van materiaal en de eerlijkheid in constructie.

De 19e eeuw was vooral de tijd van de neostijlen. De industriële revolutie en de trek naar de steden stimuleerden de bouw van huizen, alsmede van fabrieken en werkplaatsen voor de nieuwe inwoners. Ijzer en glas speelden een belangrijke rol bij de massaproductie van deze gebouwen, al blijkt uit het lijstwerk, de versieringen en het meubilair dat deze nog op ambachtelijke wijze werden gemaakt.

De 19de eeuw was een belangrijke periode in de kunst en de kunstproductie. Er waren 5 fenomenen die hiertoe hebben bijgedragen. Eerst de belangrijke uitvindingen, de technische nieuwigheden en de uitbreiding van de afzetmarkt. Vervolgens de durf van ‘manufactuur’-of ‘bedrijfsleiders’ om initiatieven te nemen en de mogelijke ondersteuning van banken of de overheid. Tenslotte de regelmatige organisatie van industriële tentoonstellingen, naar het voorbeeld van Frankrijk.

Eerst werd geopteerd voor een seriële, democratische en goedkope productie en werden oude stijlen van het verleden gevolgd. De nieuwe bourgeoisie volgde immers de smaak van de oude aristocratie en het overnemen van oude stijlen en waarden speelde ook een belangrijke rol in het bekomen van een ‘nationale’ identiteit. De Wereldexpo van 1851 zorgde echter voor een kentering. Behalve de Franse inzendingen getuigden alle andere objecten van een gebrek aan kwaliteit en een overdreven gebruik van stijlformules. De debatten die daarna ontstonden zorgden niet alleen voor de oprichting van een eerste museum, gewijd aan sier- en industriële kunst (het latere Victoria en Albertmuseum in London) maar ook voor het inzicht dat het onderwijs officiële instanties kon gebruiken en nood had aan nieuwe programma’s. Gevolgen hiervan waren dat er te Brussel zowel een school voor Sierkunsten (door Karel Buls) als een instelling, nl. de KMKG werden opgericht. De ambachten herbloeiden. Belangrijke denkers zoals G. Semper, H. Cole en aanhangers van de Arts and Crafts-beweging brachten theorieën die als basis zouden gebruikt worden voor de ontwikkeling van het design in de 20ste eeuw.

Een mooi voorbeeld van Britse neogothiek is het Palace of Westminster (het Britse parlement in London) dat door Sir Charles Barry (1795-1860) na de brand van 1834 werd heropgebouwd. Een ander voorbeeld dichter bij huis is het complex van het Bijlokehospitaal in Gent, de grootste neogotische site in West-Europa (klik hier voor enkele foto's). In ons land werd de neogotiek een belangrijke stijl, zelfs tot na de Eerste Wereldoorlog! Belangrijke figuren (architecten, die beïnvloed waren door William Pugin), waren in de eerste plaats Baron de Béthune en de Hemptinne, die ateliers had te Maaltebrugge en te Gent (Prinsenhof). Maar ook Helleputte, Verhaegen, kanunnik Thierry, Langerock en Louis Cloquet. Denken we maar aan het kasteel van Loppem, Vivekapelle en de vele gebouwen in de universiteitsstad Leuven. Heel wat stadhuizen en andere belangrijke gebouwen, zoals het Brusselse Broodhuis en de Hallepoort of kerken werden gerestaureerd en zelfs bijgewerkt ! Door de Franse revolutie vaak beschadigd, werden kerkinterieurs voorzien van een neogotisch meubilair en glasramen. Tuinen kregen een face-lift, werden ‘landschappelijk’ omgevormd en voorzien van bruggetjes, torentjes en allerhande folies: één der eerste was trouwens de tuin van het Koninklijk paleis te Laken.

De hachelijke situatie van het neogotische patrimonium leidde tot een grote belangstelling voor de conservatie- en restauratieproblematiek, waaraan reeds verscheidene symposia en publicaties werden gewijd. In 1985 richtte KADOC (KUL) een interdisciplinaire onderzoekscommissie op. KADOC werkte ook mee aan een gids van neogotische wandelingen in Leuven. Vanaf het einde van de jaren 1980 werden ettelijke excursies en studiedagen georganiseerd die een betere kennis van het neogotische patrimonium in Vlaanderen moeten toelaten.